Beter dan wie of wat?

Ervaringsverhaal Doortje Mosch (39 jaar)
Auteur: Doortje Mosch

Als kind was ik een bangerik. We woonden in een molen, ergens in de polder. Mijn bedje stond op de tweede zolder. Iedere avond beklom ik een houten ladder, opende een luik, en daarachter bevond zich mijn knusse slaapplek. In bed lag ik vaak te piekeren. Er hoefde maar één smeulende sigaret, bliksemschicht of vuurpijl in de rieten kap te schieten en ons huis zou afbranden als een fakkel. Het liefst sliep ik met mijn jas aan, dat gaf me een veilig gevoel. Stel dat er brand uitbrak, dan kon ik zó naar buiten.

Doortje Mosch

Ik ontdekte dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduikers in de molen verstopt hadden gezeten. Ook zij sliepen helemaal bovenin, in hangmatten. Als ik aan hen dacht moest ik heel hard huilen, of overgeven van de spanning.

Familieleden vonden mijn emoties maar lastig. Ik werd overgevoelig genoemd, een softie. Waarom kon ik niet gewoon aan leuke dingen denken, net als andere kinderen? Aan de schattige lammetjes en de mooie tulpen in de tuin. Dan zou ik vanzelf in slaap vallen.

Op school was ik ‘een strebertje’. Ik haalde goede cijfers, zat altijd te lezen, en probeerde zo min mogelijk op te vallen. Leraren waren blij met me. Dat obsessief leren een manier was om vooral geen angst te hoeven voelen, zag niemand. En zelf sprak ik er ook niet over. Dan zou de hele klas denken dat ik gek was, en dat wilde ik uiteraard voorkomen.

Als volwassene werd ik een perfectionist. Dagelijks wandelde ik op hoge hakken, met een laptop onder de arm, richting het bedrijf waar ik werkte. In de kantoortuin verstopte ik me achter een computerscherm. Ik ontwikkelde dwanghandelingen die ik stiekem uitvoerde. Als ik naar huis ging had ik een routine die ik moest uitvoeren. Eerder kon ik niet weg. Ik leverde uitstekend werk, de directie was tevreden. Dat ik volledig uitgeput was, hield ik voor mezelf. Ik was te bang om mijn goede baan kwijt te raken.

Op 29-jarige leeftijd belandde ik in het ziekenhuis voor een medische ingreep. De arts had ‘een onderbuikgevoel’ en verwees me door naar een psychiater. Ik kon met spoed terecht en werd gediagnosticeerd met een gegeneraliseerde angststoornis (GAS) en een dwangstoornis (OCD). Een confronterend moment. Nu stond er zwart op wit dat er iets mis met me was. De diagnose was ook een opluchting, een gevoel van (h)erkenning. Eindelijk zou ik hulp krijgen!

Na enkele maanden op de wachtlijst, begon ik met cognitieve gedragstherapie. Ik leerde praten over mijn gevoelens, en begrijpen waarom ik zo angstig was: een combinatie van erfelijkheid, persoonlijkheid en een onverwerkt jeugdtrauma. Daarna volgde EMDR. Geen idee hoe, maar de piepjes en lichtjes hielpen om de scherpe randjes van nare herinneringen af te halen. Hiermee was mijn behandeling afgerond.

Ik probeerde de lessen die ik in therapie had geleerd in het dagelijks leven toe te passen. De eerste stap was mensen in vertrouwen nemen. Om over ongemakkelijke emoties te praten, in plaats van ze weg te stoppen en te lijden in stilte. Ik vond het doodeng. Ik woonde in een regio waar ‘hard werken, weinig praten, veel zuipen’ de norm is. Waar nuchterheid en ‘normaal doen’ gewaardeerd worden. Zelf zat ik inmiddels in de ziektewet, wilde ik de zwijgcultuur juist doorbreken, en dronk ik al tijden geen alcohol meer.

Ik ging het gesprek aan met mijn moeder, een tante en een paar vriendinnen. Het waren intensieve, emotionele gesprekken, vol tranen, liefde, en wederzijds begrip.

Er kwamen ook negatieve reacties. Ik ontving appjes waarin ik een aansteller en een aandachttrekker werd genoemd. Ook kreeg ik ‘goedbedoelde’ adviezen: ik moest het verleden ‘gewoon’ loslaten, ‘gewoon’ weer gaan werken, zodat ik minder tijd zou hebben om na te denken, en vooral: niet mekkeren. Ik was toch geen schaap?

Uit zelfbescherming ging ik tijdelijk niet naar feestjes. Ook daar werd wisselend op gereageerd. Mensen vonden het knap dat ik mijn grenzen aangaf. Anderen noemden me een egoïst en verweten me dat ik de verjaardag van […] had verpest.

Het raakte me diep. Mijn hele leven had ik te horen gekregen dat ik té empathisch was. Eindelijk ging ik beter voor mezelf zorgen, en in plaats van steun werd me toegebeten dat niet de hele wereld om mij en mijn gevoelens draaide. Alsof ik dat niet wist. Het laatste wat ik wilde was anderen tot last zijn.

Mijn angst- en dwangklachten verergerden. Ik ging in schematherapie bij een psychiater.

Ik leerde waarom de meningen van anderen me zo raakten, en om destructieve gedragspatronen te herkennen en te veranderen. Ook zelfstigma bleek een belangrijk thema. Ik ging keihard aan de slag om mijn innerlijke criticus, de stem waarmee ik mezelf genadeloos bekritiseerde, het zwijgen op te leggen.

Ik las de boeken van James Pennebaker, een Amerikaanse psychologieprofessor, over helend schrijven. Pennebaker ontdekte dat vrijuit schrijven over heftige gebeurtenissen en overweldigende emoties, een positief effect heeft op je fysieke en mentale gezondheid. Proefpersonen werd gevraagd om 20 minuten te schrijven over datgene waar ze ’s nachts van wakker lagen. Al na vier dagen rapporteerden deelnemers dat ze beter in hun vel zaten. Uit vervolgstudies bleek dat mensen die regelmatig hun diepste gevoelens aan het papier toevertrouwden minder vaak naar de huisarts gingen en een sterker immuunsysteem kregen.

Geïnspireerd door de bevindingen van Pennebaker kocht ik een mooi notitieboekje. De opdracht was simpel. Alles waar je nooit over praat, omdat het te pijnlijk is, of omdat je je ervoor schaamt, schrijf je op. Het enige doel is jezelf uiten. Je denkt niet na over spelling en grammatica. Je leest je schrijfsels niet terug, het wordt zelfs aangeraden om de pagina’s te verscheuren.

Voortaan begon ik mijn dagen met journallen. Het voelde fijn om mijn hersenkronkels op een veilige manier kwijt te kunnen. En ik voegde meer gezonde gewoontes aan mijn dagelijks leven toe. Ik ging wandelen, het liefst in de natuur, deed aan yoga en meditatie, en ging gezonder eten. Ik werd vrijwilliger bij de lokale bibliotheek, en bracht bewust meer tijd door met vrienden en familieleden waar ik energie van kreeg en die ook blij van mij werden.

Er ontstond een nieuw verlangen, ik wilde een boek schrijven. Een roman over Norah, een jonge vrouw die worstelt met angst en dwang. Een verhaal waarin mensen die zelf ook leven met GAS en/of OCD, en hun naasten, zich zouden herkennen en steun uit konden halen.

Na twee jaar ploeteren bracht ik de roman ‘Kameleon’ in eigen beheer uit. Superspannend, maar de reacties van lezers en recensenten waren gelukkig positief. Ook werd het boek genomineerd voor een Literaire Parel. Een droomscenario.

Of mijn persoonlijke verhaal ook een happy end kent? Ja en nee. Ik heb geaccepteerd dat angst en dwang bij mij horen, net als mijn blauwe ogen en mijn kleine voeten. Ik kan er gelukkig wel beter mee omgaan. Ik zorg goed voor mezelf, en heb fijne mensen om me heen met wie ik leuke dingen doe en waar ik op terug kan vallen als het minder gaat.

Jarenlang was ik gefocust op ‘beter’ worden, om de angst- en dwangstoornis te overwinnen. Totdat een uitstekende therapeut me een verhelderende vraag stelde: ‘Beter dan wie of wat?’ Voor het eerst besefte ik dat ik al goed genoeg was. Wellicht ga ik nooit ‘genezen’, en dat is helemaal oké. Op dit moment haal ik voldoening uit het schrijven en voel ik me dankbaar en gelukkig als anderen iets aan mijn verhalen hebben.

Over Doortje

Doortje Mosch (1985) is schrijfster en boekrecensent. Ze studeerde Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. Ze heeft haar debuutroman Kameleon, over leven met een angststoornis, met veel plezier in eigen beheer uitgegeven.

Meer ervaringsverhalen en interviews >>>